Een huurder heeft de verplichting om op het einde van de huurovereenkomst het gehuurde goed terug te geven aan de verhuurder. Deze verplichting komt voort uit artikel 1731 van het Burgerlijk Wetboek dat voorziet dat de huurder de zaak dient terug te geven “zoals hij het ontvangen heeft”.
Artikel 1184 alinea 3 van het Burgerlijk Wetboek stelt: “de ontbinding moet in rechte gevorderd worden en aan de verweerder kan, naargelang van de omstandigheden, uitstel worden verleend.” Uit deze bepaling komt voort dat de ontbinding van een overeenkomst ten laste van een van de partijen een voorafgaandelijke tussenkomst van de Rechter vereist.
Een vonnis van de Franstalige Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel van 25 oktober 2019 brengt ons ertoe de beginselen in herinnering te brengen voor de betwisting van een beslissing, genomen door de Algemene Vergadering van mede-eigenaars.