In huidig artikel wordt een wettelijke bepaling besproken, welke niet frequent wordt gebruikt in juridische middens en net omwille van het weinige gebruik niet of onvoldoende gekend is.
Wanneer een rechtbank zich dient uit te spreken over haar materiële, dan wel territoriale bevoegdheid, dan gebeurt het dat de rechtbank de procedure naar de arrondissementsrechtbank verzendt.
De arrondissementsrechtbank zal dan uitsluitend uitspraak doen over het middel dat haar wordt voorgelegd, m.n. zal zij een beslissing nemen betreffende de bevoegdheid. Ingevolge deze beslissing wordt de zaak verzonden naar de bevoegde rechter die de arrondissementsrechtbank aanwijst.
Tegen de beslissingen van de arrondissementsrechtbank inzake de bevoegdheid, zelfs bij verstek, staat voor de partijen geen rechtsmiddel open. De wetgever heeft deze mogelijkheid niet voorzien.
Evenwel heeft de wetgever in art. 642, lid 1 Gerechtelijk Wetboek voor de procureur-generaal bij het Hof van Beroep van het betrokken rechtsgebied de mogelijkheid voorzien om een voorziening in cassatie in te stellen. De rechtspleging inzake bevoegdheid werd door de wetgever immers onttrokken aan de wil van de partijen.
Teneinde de procureur-generaal bij het Hof van Beroep toe te laten kennis te nemen van de vonnissen, uitgesproken door de arrondissementsrechtbanken, worden de desbetreffende vonnissen opgestuurd naar de griffie van het parket-generaal. De procureur-generaal neemt vervolgens kennis van deze vonnissen en oordeelt of er een voorziening in cassatie dient te worden ingesteld.
Hoewel de wetgever in het Gerechtelijk Wetboek niets heeft voorzien omtrent de wijze waarop het parket-generaal in kennis wordt gesteld van deze vonnissen, verzendt de griffier van de rechtbank van eerste aanleg, die bevoegd is om te zetelen in de arrondissementsrechtbank, de vonnissen naar de procureur des Konings, welke laatste zetelt in de arrondissementsrechtbank. Vermits de procureur des Konings partij is in de procedure, ontvangt hij deze vonnissen.
De procureur-generaal beschikt vervolgens over 15 dagen vanaf de uitspraak van de arrondissementsrechtbank om dergelijke voorziening in cassatie in te stellen. Het betreft een vrij korte termijn welke, volgens de redenering van de wetgever, wordt verantwoord door de snelle procedure om bevoegdheidsincidenten definitief te regelen.
Het behoort dan ook aan de procureur des Konings, die zetelt in de procedure voor de arrondissementsrechtbank, om de uitgesproken vonnissen zo spoedig mogelijk na de uitspraak over te maken aan de griffie van het parket-generaal teneinde de procureur-generaal in de mogelijkheid te stellen om tijdig van de vonnissen kennis te kunnen nemen en hiertegen een voorziening in cassatie in te stellen. Gelet op de hoge werkdruk bij het parket-generaal is het niet altijd evident om binnen de korte termijn van 15 dagen een voorziening in cassatie in te stellen, waarbij men zich bovendien dient te verdiepen in het dossier waarover men niet noodzakelijk beschikt nu dit niet ter beschikking wordt gesteld van het parket-generaal.
Het betreft een euvel waarmee de wetgever geen rekening heeft gehouden bij het bepalen van de termijn op 15 dagen. Immers, nadat de arrondissementsrechtbank een vonnis heeft uitgesproken, wordt het dossier overgemaakt aan de rechtbank die bevoegd werd verklaard (art. 661 Gerechtelijk Wetboek). De procureur des Konings ontvangt het dossier aldus niet en krijgt uitsluitend het vonnis.
Eenmaal de partijen een kennisgeving van het afschrift van de voorziening ontvangen van de griffie van het Hof van Cassatie, beschikken zij over een termijn van acht dagen om aan het Hof van Cassatie hun opmerkingen ten zenden in de vorm van een memorie en dit zonder dat er een advocaat bij het Hof van Cassatie dient aangesteld te worden.
Het betreft een uitzondering op de regel dat slechts advocaten bij het Hof van Cassatie een procedure voor het Hof van Cassatie kunnen voeren.
Zoals u kan vaststellen, betreft het eerder een uitzonderlijke procedure nu er relatief weinig zaken worden behandeld door de arrondissementsrechtbanken in verhouding tot het aantal zaken die er jaarlijks worden ingeleid.