Op 30 januari 2020 heeft de Kamer van Volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel goedgekeurd dat het goederenrecht zal hervormen. Deze materie die zal worden opgenomen in boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dateerde voor het merendeel van de tijd van Napoleon en moest dus gemoderniseerd worden.
De hervorming vormt de gelegenheid om een wettelijke basis te geven aan de theorie van de burenhinder en enkele nieuwigheden te voorzien.
De wetgever voorziet met name dat, wanneer een onroerend goed « ernstige en manifeste risico’s inzake veiligheid, gezondheid of vervuiling » veroorzaakt ten aanzien van een naburig onroerend goed, preventieve maatregelen zullen kunnen worden genomen om te verhinderen dat het risico zich realiseert. Zo zal de eigenaar van een naburig onroerend goed niet moeten wachten totdat een gebouw dat zou kunnen instorten, inderdaad een ruïne wordt of schade veroorzaakt, alvorens in rechte op te treden.
De wet voorziet bovendien specifiek dat, om de “bovenmatigheid” van de hinder verbonden met het nabuurschap te beoordelen, rekening zal worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals het tijdstip, de frequentie en de intensiteit van de hinder of de publieke bestemming van het onroerend goed van waaruit de hinder wordt veroorzaakt. Met andere woorden zal de Vrederechter – die alleen bevoegd wordt voor de vorderingen op grond van burenhinder – kunnen oordelen dat het kraaien van een haan een natuurlijk fenomeen is op het platteland, terwijl hij dit in een appartementsgebouw anders zou beoordelen. Het zou bijvoorbeeld ook kunnen dat een hond die slechts overdag blaft, niet beschouwd zou worden als bovenmatige hinder.
Voor wat betreft de takken en wortels van naburige aanplantingen, zullen de Vrederechters zich niet meer moeten baseren op het Veldwetboek van 1931, volgens hetwelk wortels mochten afgesneden worden, terwijl toelating moest gevraagd worden voor overhangende takken. De nieuwe wet voorziet dat wanneer takken of wortels over de grens van de percelen groeien, en niet zouden weggehaald worden binnen de zestig dagen na een aangetekende ingebrekestelling van de buur, deze laatste eigenmachtig, op kosten van de eigenaar van de beplantingen, de takken of wortels zal mogen wegsnijden. Hij zal eveneens kunnen eisen dat de eigenaar dit wegsnijdt, tenzij de rechter van oordeel is dat zulks rechtsmisbruik uitmaakt.
Het onderscheid tussen hoog- of laagstammige bomen zal verdwijnen, vermits deze noties, vanuit de oude reglementering, niet steeds duidelijk waren. Voortaan zullen bomen die tenminste twee meter hoog zijn minstens twee meter van de perceelsgrens moeten staan. Andere bomen, struiken en hagen zullen geplant mogen worden op een halve meter van de perceelsgrens, behoudens akkoord tussen de buren of de aanwezigheid van de aanplantingen sedert meer dan dertig jaar.
Deze nieuwe regels zullen van kracht worden de eerste dag van de achttiende maand die volgt op degene tijdens dewelke in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd zullen zijn.