Op 15 juni 2018 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel aangenomen dat het omgangsrecht van grootouders met hun kleinkinderen zal versterken.
Al sinds 1995 werd een principeel recht op omgang ingeschreven in het Burgerlijk Wetboek, in artikel 375bis, om een oplossing te bieden in geval van verstoorde relaties tussen grootouders en kleinkinderen (bijvoorbeeld ten gevolge van de echtscheiding van de ouders, het overlijden van één van de ouders, een conflict tussen grootouders en ouders, enz.).
De indieners van het wetsvoorstel benadrukken dat dit omgangsrecht nog (al te) vaak wordt geweigerd door de magistraten, wat leidt tot lange en pijnlijke geschillen voor de rechtbank, en klagen grote verschillen aan tussen de verschillende gerechtelijke arrondissementen in de toekenning of afwijzing van het omgangsrecht.
De volksvertegenwoordigers hebben unaniem beslist dit recht te versterken door aan de tekst van artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek toe te voegen dat “de familierechtbank de uitoefening van het recht op persoonlijk contact enkel weigert als de uitoefening van het recht ingaat tegen het belang van het kind”.
Dezelfde wet voegt een verplichting toe voor de familierechtbank om vanaf de inleidingszitting de partijen te horen over de wijze waarop ze getracht hebben om het geschil op minnelijke wijze op te lossen. De rechter kan, indien hij het nuttig acht, de zaak doorverwijzen naar een kamer voor minnelijke schikking.
Zodoende geeft de wetgever de voorkeur aan een minnelijke oplossing van geschillen en hoopt hij de termijnen voor de oplossing van bepaalde familiale geschillen te verkorten.