In het vonnis van de Leuvense correctionele rechtbank van 29 april jl. werd een beklaagde vrijgesproken van een inbreuk op artikel 37bis Wegverkeerswet, dat het besturen van een voertuig onder invloed van bepaalde verdovende middelen bestraft.
De rechtbank was inderdaad van oordeel dat er twijfel bestond over de schuld van de beklaagde, die had geargumenteerd dat hij medicatie nam om aandachtsstoornissen te verzorgen. De in zijn bloed aangetroffen amfetamines zouden binnen dat medicinaal gebruik vallen.
Het Openbaar Ministerie heeft cassatieberoep aangetekend tegen deze beslissing van de rechtbank.
In zijn arrest van 12 oktober 2021 heeft het Hof van cassatie eraan herinnerd dat de voormelde strafbepaling uit veiligheidsoverwegingen beoogt te beletten dat personen een voertuig besturen onder invloed van een bepaald gehalte aan verdovende middelen dat hun rijvaardigheid beïnvloedt.
Het bestreden vonnis van de correctionele rechtbank, dat de beklaagde vrijsprak zonder te stellen dat de hoeveelheid amfetamines het toegelaten gehalte niet overschreed, heeft het voormelde wetsartikel geschonden.
Gelet op het beschermingsoogmerk van de strafbepaling, stelt het Hof van cassatie dat het irrelevant is of de aanwezigheid van een door de regelgever bepaald gehalte aan amfetamines in het lichaam het gevolg is van toegestaan geneesmiddelengebruik, dan wel van illegaal middelengebruik.
Met andere woorden, een voertuig besturen onder invloed van verdovende middelen vormt een inbreuk op artikel 37bis van de Wegverkeerswet, ook wanneer het gaat om toegestaan geneesmiddelengebruik.